
Pelgrims bezoeken het graf in de graftuin waar volgens de overlevering het dode lichaam van Jezus is neergelegd.
En het werd avond en morgen, de zevende dag. ‘De Eeuwige zegende de zevende dag en maakte hem heilig. Want op die dag rustte de Eeuwige van al het werk dat Hij scheppend tot stand had gebracht*’ (Gen.2,3).
Het verhaal van Johannes over Jezus van Nazareth is van het begin tot het einde het verhaal over de nieuwe schepping. En, net als in den beginne, is er op deze zevende dag, als die nieuwe schepping is voltooid, de diepste rust. Het is sabbat, rijmt het verhaal, en nog wel een grote sabbat (19,30). Allerwegen heerst zwijgen; op deze dag rustte immers ook de Eeuwige vóór allen uit van het werk dat Hij gedaan had (Ex.20,50; 31,15; Deut.5,14). Alleen Lukas vermeldt het zo: de vrouwen, terugkerend van de Schedelplaats, maken thuis welriekende kruiden en balsem klaar, ‘maar op de sabbat namen zij de voorgeschreven rust in acht’ (23,56).
In de tuin vlakbij is het dus stilte. Eeuwenoude stilte. Er gebeurt niets; geen van de vier evangelisten, Johannes incluis, wijdt er een woord aan. De schepping houdt de adem in. Het is de zevende dag. Dat is: Godsvrede.
Morgen wordt alles nieuw.