Goede Vrijdag

Winterbeek Kedron.

‘Na dit gezegd te hebben, trok Jezus met zijn leerlingen uit over de winterbeek Kedron, waar een tuin was waar hijzelf en zijn leerlingen naar binnen ging’.

Johannes 18,1

‘Na dit gezegd te hebben’. Zo begint Johannes zijn verhaal over het uur. Het is als een eindpunt, een scheidslijn. Vele uren lang is Jezus aan het woord geweest: zijn testament heeft de vorm gekregen van een uitvoerige afscheidstoespraak, en nu doet hij er het zwijgen toe, staat op en… Nu gaat het niet meer om woorden, er gaat iets gebeuren, en het verhaal wordt van woordklank getuige en verslaggever van wat geschiedt.

Dat verhaal begint met de veelbetekende woorden: ‘hij trok uit’, Exodus. Zoals eens de kinderen Israëls waren uitgetrokken uit de verdrukking, de zee door, op weg naar een nieuw land, zo balt de geschiedenis zich nu samen in een mens die alles achter zich laat wat gedaan en gezegd moest worden, en ingaat tot een nieuw bestaan aan de overkant. Zoals steeds bij Johannes, is Jezus de mozaïsche vervuller en uitvoerder: heel Israël, heel de wereld gaat in hem een nieuwe weg.

Daarom gaat Jezus een beek over, – rijmend met de Schelfzee, toen van Mozes. Of nee, ‘beek’ staat er eigenlijk niet. Het is een ‘winterbeek’, dat wil zeggen dat zij ’s winters door storm en regen ging stromen, maar in het voorjaar – dat is het nu immers – droog viel en gemakkelijk over te steken was. Jezus trekt over dat water, een nieuwe toekomst tegemoet.

De naam van de beek is Kedron. Ze liep tussen de stad Jeruzalem en de Olijfberg. Over die beek trok David op zijn vlucht voor Absalom (2 Sam.15,23); daarlangs zou volgens het visioen van Jeremia de verwoeste stad van de Eeuwige herbouwd moeten worden (Jer.31,40). De beek Kedron is dus een scheidsmuur tussen verleden en toekomst; aan de overkant een ander nieuw land. Ze is echt een grensrivier. Net zoals toen.

Aan de overkant van de beek ligt een tuin. Dat klopt geografisch volledig, maar het is een oude traditie (Cyrillus van Alexandrië), die bij het lezen van dit woord teruggedacht heeft aan die andere tuin, ergens in het oosten (Gen.2,8), waar ook een strijd werd uitgevochten tussen goed en kwaad. Johannes die nergens de naam ‘Olijvenhof’ gebruikt of ‘Gethsemane’, heeft wellicht toch het liefst over een ‘tuin’ gesproken, een woord vol oude herinneringen en meer dan dubbelop van zeggingskracht. Wat gebeuren gaat, geschiedt in een tuin. En daarin weerspiegelt van alles.

Het is – dat hoeft niet nog eens uitdrukkelijk herhaald te worden – nacht. Nog steeds (13,30). Het is aardedonker, ondanks de volle maan van het paasfeest (18,3). En het is koud (18,18.25). Het hele decor voor wat te geschieden staat, is nu volledig. De beek, de tuin, de donkerte, de kou – het zijn alle ingrediënten voor hetgeen gebeuren zal.

Het is het uur van de duisternis, de nacht is gekomen, de donkerte overvalt eenieder die daar is.
Het uur breekt aan.

Dit bericht is geplaatst in Johannes 18. Bookmark de permalink.