‘Zijn leerlingen zeggen: ‘Kijk, nu spreek je openlijk, en je spreekt geen enkel beeld. Nu weten wij, dat jij alles weet en het niet nodig hebt dat iemand je ondervraagt; hierdoor geloven wij dat je van God bent uitgegaan’.
Jezus antwoordde hun:
‘Geloven jullie nu?’
Johannes 16, 29-31
De leerlingen en tafelgenoten van Jezus komen er, als je dat zo mag zeggen, niet erg goed van af. Zij zeggen eerst de beeldtaal van Jezus niet te begrijpen en vragen uitleg. Dan herhaalt Jezus vrijwel letterlijk wat hem tevoren ook al eens – en bijna even letterlijk – in de mond was gelegd. En nu gaan de leerlingen overstag, zeggen wél te begrijpen en trekken al hun vragen in.
Is er iets menselijkers dan dat? Wat telkens weer gezegd wordt en eindeloos herhaald is: dat Jezus heengaat en thuiskomt. De tafelgenoten zeggen het niet te begrijpen. Dat betekent: zij willen het niet begrijpen of zij kunnen het niet begrijpen. Zoals een mens aan iets onvermijdelijks niet áán wil. Dat kan niet. Het is te gek voor woorden.
Aan die wankelmoedige en eigenlijk wat grillige leerlingen valt niets te verwijten. Zou iemand van ons het er beter van afgebracht hebben? Het ganse afscheidsgebeuren in de zaal van het avondmaal is één brok menselijkheid. Ik zou er niet misstaan hebben.