36. Barensweeën doen pijn, maar dan!

‘De vrouw heeft, wanneer zij baart, droefheid,
wanneer haar uur gekomen is.

Maar wanneer zij het kind gebaard heeft,
herinnert zij zich haar bedruktheid niet
uit vreugde dat er een mens in de wereld gekomen is.

Ook jullie hebt nu wel droefheid,
maar ik zal jullie weerzien,
en jullie hart zal verheugd zijn,
en jullie vreugde kan niemand van jullie afnemen.

En op die dag zullen jullie mij niets ondervragen’.

Johannes 16, 21-23a

Om dat – het opstaan – te bevestigen, gebruikt Jezus nu een parabel, die – als alle parabels – genomen is uit het dagelijks leven. De nood en het lijden van de gemeente zijn als de barensweeën van een vrouw die bevallen moet. Het is een oud beeld uit de profeten: ‘zoals een zwangere vrouw die bij het baren kronkelt en kermt in haar weeën, zo waren wij voor de Eeuwige’ (Jes.26,17). Wat die gemeente dagelijks kon meemaken en uit eigen ervaring kende, wordt beeld van wat er met haarzelf aan de hand is: haar smarten zullen in vreugde verkeren, er wordt een nieuwe wereld geboren.

Alles wat Jezus nu gaat meemaken heet ‘beeld’, in het Hebreeuws ‘maschal’. Zo’n beeld is geen allegorie, die ook verbeelde zaken kan bevatten, maar gaat uit van de dagelijkse ervaring van de boer, van de herder, van de wijnbouwer, of – zoals in dit geval – van de vrouw. Een ‘beeld’ is geen verhaal en geen droom, maar een ervaren werkelijkheid, die een andere, nog niet te ervaren werkelijkheid verduidelijkt.

De leerlingen zijn nu zo ver, dat zij de verbeelde werkelijkheid verstaan. Zoals het hoort met de maschal, hebben zij geleerd en weten zij: het uur is daar, de verstrooiing en de verdrukking zijn een feit en een dagelijks ondervonden werkelijkheid. Jezus is heen, maar hij is ook niet heen: hij heeft de ‘anderen’ buiten gevecht gesteld, hij heeft de overhand, hij is de winnaar, de erfgenaam, de opgestane. Nu is de beurt aan ‘jullie’.

Dit bericht is geplaatst in Johannes 16. Bookmark de permalink.