‘Nog even en jullie zien mij niet meer,
en weer even en jullie zullen mij zien’.
Enigen van zijn leerlingen zeiden tegen elkaar: ‘Wat is dat wat hij ons zegt: even en jullie zien mij niet meer, en weer even en jullie zullen mij zien? En: want ik ga naar de Vader?’ Zij zeiden dus: ‘Wat is dat wat hij zegt: ‘even’?
Wij weten niet waar hij het over heeft’.
Johannes 16, 16-18
Het verhaal wordt nu, zo tegen het einde, even dramatisch, dat wil zeggen: bewegelijk. De tafelgenoten gaan zich roeren. En niet zomaar: zij smiespelen en morren met elkaar, halen de schouders op en keren zich na enig gemompel tot de spreker. Er ontstaat dus even een kleine woordenwisseling; de leerlingen zijn even aan de overkant en haken af. Intermezzo.
De tafelgenoten zijn hier nog altijd en wederom de latere geloofsgemeente. Die gemeente begrijpt (nog) niet. Nog steeds niet. Het is door de spreker al meermalen gezegd: ik ga heen, ik kom terug, ik ga naar de Vader. Nu legt die gemeente, overdonderd en nog altijd tastend, haar aarzeling op tafel. Je kunt dat wel zeggen, maar wat moeten wij daarmee? Het lijkt wel een kerkgemeente op zondag, die luistert – dat wel – , maar boter bij de vis wil hebben: wat moet dat? en wat bedoelt hij?
Wel, wat hij bedoelt, komt morgen. Het gemor en het gesputter zijn niet van de lucht. De klas is even de kluts kwijt en steekt de vragende vinger op. Morgen wordt het een nieuwe dag.