‘Dit is mijn gebod:
dat jullie elkaar liefhebt
zoals ik jullie heb liefgehad.
Groter liefde heeft niemand
dan wanneer hij zijn ziel aflegt voor zijn vrienden.
Jullie zijn mijn vrienden,
als je doet wat ik jullie heb opgedragen’.
Johannes 15, 12-14
Zo ver in de avond volgt nu een reeks uitspraken, die op het eerste gezicht veel lijken op hetgeen reeds gesproken is, maar bij nader inzien toch blijken veel daarvan te verschillen.
Het eerste wat de spreker nu vanuit het dagelijkse leven en de dagelijkse ervaringen om hem heen wil hooghouden en inscherpen betreft, alweer, de onderlinge liefde. Daar is tot nu toe al het een en ander over gezegd, maar al dat gezegde wordt nu toegespitst op wat de leerlingen nu en later, in navolging en als weerspiegeling van Jezus zelf te verduren hebben. Liefde is immers het levenssap van de wijnstok, en de ranken worden gesneden en gesnoeid opdat de wijnstok rijker vrucht zal dragen. De wijn is het symbool van de liefde. Het beeld dat zojuist gebruikt is, wordt nu vertaald en bij wijze van dagelijkse beleving en profetie uitgelegd.
Zoals in het voorafgaande de leerlingen en in hun voetspoor de leden van de geloofsgemeente aangesproken zijn als ‘kindertjes’ (13,33), zo worden zij nu betiteld als ‘vrienden’ (15,14). Het gebod om de onderlinge liefde te beoefenen, als wezenskenmerk van het volgen van Jezus, is een gave, een geschenk van hem.
Ja, het is een erfstuk, een kindsdeel van Jezus. Wat het wezen is van God, zijn Vader, en ook wezenskenmerk is van Jezus, wordt door hem letterlijk godsgeschenk, souvenir in de meest tastbare zin van het woord, van hem. Jezus is de bewindvoerder, erflater van de Vader. Als zijn volgelingen de liefde onder elkaar hooghouden, zoals de Vader en Jezus hebben gedaan, dan delen zij in hun beider leven. De onderlinge liefde is de nieuwe wijze waarop Jezus aanwezig is en blijft en leeft, tussen en in zijn leerlingen, en gevolglijk ook in zijn gemeente. Door het gebod te volbrengen, houden zijn leerlingen en hun nakomelingen, zelfs eeuwenlang, Jezus levend in hun midden.
‘Dat je elkaar liefhebt’ is daarom het kenteken van eenieder die zegt volgeling van Jezus te zijn en van zijn gemeente. Niet het dogma brengt en houdt de gemeente bijeen, maar de liefde, de vriendschap, het afleggen van je ziel voor de ander. Heel de rest is tweedehands.
In de vroege ochtend, achter mijn bureau gezeten, is er nu elke dag een fragment ‘afscheidsrede’. Ik ben getroffen door de rijkdom die naar boven wordt gehaald, menigmaal een kleine verrassing. Vandaag: de liefde als ‘erfstuk’, ‘kindsdeel’,
al het andere is ’tweedehands’.